Vooral
in de 20e eeuw kwam de vraag op: is ons beeld van de Sint Elisabethsvloed wel
correct?
Een andere belangrijke vraag was lange tijd: is alles in één klap vergaan of
was het een geleidelijk proces van verval?
Dit
leidde terug naar de schriftelijke bronnen die ons over de werkelijkheid kunnen
informeren. angzamerhand ontpopte zich een steeds duidelijker beeld van het geleidelijk
verdwijnen
van het landschap en de cultuur van de Grote Waard.
Ik
was blij met de bevindingen van de oude en nieuwe schrijvers die geen geringe
arbeid
hebben
verricht in hun onderzoek naar de Sint Elisabethsvloed en de Grote Waard. Ik
som
hen
op van wier werk ik dankbaar gebruik heb gemaakt: Beekman, De Bont, Fockema
Andreae,
Gottschalk, De Groot, Helmus, Hendricx, Hingman, Leenders, Van Rheineck
Leijssius,
Ramaer en Stol. Ik heb hun werk gelezen, geanalyseerd, geïnterpreteerd,
bekritiseerd
en mijn gedachten erover laten gaan. Mede dankzij hen kon ik tot conclusies
komen.
Daarnaast heb ik een beperkt gebruik gemaakt van andere schrijvers, die allen
in de
literatuurlijst
zijn opgenomen.
Het
probleem bij de opgesomde schrijvers en mijzelf was om te komen tot een
verantwoorde
interpretatie
van de inhoud van oude charters, akten en rekeningen. Een tweede probleem was
het
gebruik van de landkaarten. Originele kaarten zijn zeer relevant, maar de
geografisch
verantwoorde
kaartvorming startte pas met het begin van de 16e eeuw. Voor 1500 zijn er
slechts
wat proceskaarten. Vanaf de 19e eeuw zijn er reconstructiekaarten die
onderzoekers op grond van hun bevindingen hebben gemaakt. Bij de proceskaarten
ontbreekt de geografisch correcte weergave. Bij de reconstructiekaarten blijft
het gissen of men een juiste keuze heeft gemaakt.
Door
diverse van de genoemde schrijvers is ook de zuidwesthoek van de Grote Waard
meegenomen.
Een gebied dat in de middeleeuwen aan de bovenzijde begrensd werd door de
rivier
de Maas. Vanaf de dam in de Maas bij Maasdam liep de westdijk richting Strijen
en de
zuiddijk
richting Lage Zwaluwe. In het gebied daar tussen lagen de verdwenen dorpen
Broek,
Weede
en Wieldrecht. Dat gebied ligt nu in de zuidoosthoek van de Hoeksche Waard.
De
resultaten van hun onderzoek zijn waardevolle stukjes mozaïek. Maar er zijn
bronnen en
mogelijkheden
onbenut gebleven. Door ook die mozaïekstukjes te gebruiken, was het
mogelijk
een completer beeld te creëren.
Door
nauwkeurige analyse en vergelijking van de bronnen, kaarten en bodemvondsten
heb ik
met
behulp van logisch denken een acceptabele reconstructie kunnen maken. Het boek is een zoektocht naar de oorzaken en
gevolgen van de Sint Elisabethsvloed op
18 en 19 november 1421. Daarvoor is het nodig
een blik te werpen op de Grote Waard en de waterhuishouding daarin, met dammen
en sluizen. Die Grote Waard ging ten onder, maar was dat in één klap of in fasen?
We starten met een kritische blik op de Sint
Elisabethsvloed-panelen, die ooit een onderdeel waren van een retabel in de
Grote Kerk van Dordrecht. Het beeld van de vloed die de Grote Waard instroomt
is schitterend verbeeld, maar roept tegelijk tal van vragen op.
Langzamerhand brengt de zoektocht ons in de
zuidwesthoek van de Grote Waard, de huidige zuidoosthoek van de Hoeksche Waard.
Er bestaat geen helder beeld van de invloed
van de Sint Elisabethsvloed in dat gebied. Hier bevonden zich in 1421 vier kerkdorpen:
Broek, Strijen, Weede en Wieldrecht. Daarvan rest alleen Strijen. Wat is er met
de drie andere dorpen gebeurd? Het was boeiend om door analyse, vergelijking en
het toepassen van logica tot verrassende ontdekkingen te komen. Langzaamaan
borrelde er een beeld boven. Bij het onderzoek naar de sporen van de verdwenen
kerkdorpen werd een bevestiging gevonden van de gefaseerde ondergang van de
Grote Waard. Vanaf 1436 probeerde men weer land in te polderen en daarmee terug
te winnen. Aan de verdronken dorpen kon een bestaande
locatie worden gekoppeld. Vanuit de primaire bronnen en authentieke kaarten
bleek er veel meer over de verdronken dorpen en hun omgeving te vertellen, dan
bij de start van dit boek werd gedacht. In een narratieve beschrijving kon door het
onderzoek een aannemelijke voorstelling gemaakt worden van wat er in de nacht
van 18 op 19 november 1421 plaatsvond in de Grote Waard en in de zuidoosthoek
van de huidige Hoeksche Waard.
Oorzaken
voor het verval van de Grote Waard.
Er
worden tal van redenen opgesomd die tot de inundatie van de Grote Waard hebben
geleid:
1. Het dalen van het maaiveld door landbouw en het moeren.
2. Door de
vele afdammingen was de waterlozing een probleem.
3. De Hoekse en Kabeljauwse
twisten leidden tot verdeeldheid.
4. Er was weinig gemeenschappelijk
verantwoordelijkheidsgevoel.
5. De Waard was voor die tijd te groot om goed te
kunnen onderhouden.
Er
is een voorgeschiedenis van herhaalde doorbraken vanaf 1374 in de zeedijk bij
Broek en de rivierdijk bij Werkendam. Dit leidde tot de logische
veronderstelling dat de inbraken van 1421 ook op deze zwakke plekken
plaatsvonden.
Sporen
van de Sint Elisabethsvloed.
Bij
bodemonderzoek werd een relatie aangetoond tussen Sint Elisabethsvloedafzettingen
en archeologische sporen.
De
aangetroffen Sint Elisabethsvloedafzettingen als gevolg van het zeewater vormen
een dun laagje met koude grijze zeeklei en brakwaterschelpen. Waar de inbraak
met rivierwater het land overstroomde, vinden we de zoete rivierklei die warm
reebruin van kleur is. Er zijn kleurvariaties aangetroffen van licht naar
donker tot bijna zwart die werden veroorzaakt door de invloed van organisch
materiaal en ijzer op de klei.
Afbeelding. Zelf vervaardigde reconstructie
Grote Waard. Situatie in 1421.
Het
overstromingswater zal allereerst de lagere delen van het landschap hebben
opgezocht.
Aangenomen
wordt dat het zoute water noord- en oostwaarts de Grote Waard in stroomde en
het grote gat vormde dat later de Biesbosch werd genoemd. Het zeewater
ontmoette het zoete water uit de doorbraak van de Merwededijken. Uiteindelijk
werd het zoute zeewater door het zoete rivierwater uit de voormalige Grote
Waard verdreven.
Door
de inbraken ontstonden er diepe geulen in de Grote Waard. Geleidelijk
veranderde de situatie. Natte plekken vielen droog. Er was afkalving van land en
tegelijk kwam er weer aanwas. Vanaf het midden van de 15e eeuw vormde zich een
nieuw landschap van slikken en gorzen tussen kreken, die bij eb droog bleven.
Het
verval was een proces.
Een
belangrijk item in mijn boek is de vaststelling dat niet alles direct verwoest
werd, maar langzamerhand verder in verval raakte. Doordat de middelen van
bestaan gingen ontbreken, vertrokken mensen en dieren definitief naar elders. De
op de droog gebleven hoogten staande gebouwen waren nog lange tijd als
monumenten van herinnering zichtbaar in het landschap.
created with
HTML Designer .